'Mijn kunst staat geheel in het teken van mijn liefde voor de natuur en mijn innerlijke drang haar weer te geven, geheel zoals ik haar zie en aanvoel. In het teken van blijdschap bij het in mij opnemen van en verblijven in Gods schepping.'
Met deze woorden vatte prinses Wilhelmina, in het boek 'Eenzaam maar niet alleen', haar schilderkunst samen. Ze was daarin heel oprecht. Kunst en religie waren voor haar nauw verbonden en vloeiden zelfs in elkaar over.
Dat is niet vreemd; prinses Wilhelmina bracht als enige dochter van de godsdienstige koningin Emma en de bejaarde koning Willem III een geïsoleerde jeugd door in de natuur op Het Loo. De toekomstige koningin mengde zich zelden onder leeftijdsgenootjes. De ruisende bossen vormden haar koninkrijkje; ze had er een eigen speelhuisje en als ze helemaal alleen wilde zijn roeide ze met haar poppen naar haar eiland in de grote vijver.
Met geen andere speelkameraden dan haar pony's, honden, biggen en duiven bracht ze de lange zomers door onder eiken, beuken en de altijd groene naaldbomen. Ze speelde tussen de varens in haar tuin en in de kassen, waarin druiven en perziken werden gekweekt.
Wilhelmina groeide op tot een eigenzinnig kind dat haar leermeester tot wanhoop bracht. Ze kon niet rekenen, maakte taalfouten, had een slechte uitspraak van de Franse taal en was buitensporig koppig. Alleen als ze tekende leek ze gelukkig. Maar ook daarin was ze eigenwijs; ze koos haar eigen materialen en onderwerpen. De tekenleraar moest weten, dat ze een hekel had aan diens 'vervelende opdrachten'.

In 1890 toen Wilhelmina 10 jaar was, stierf haar vader en ze werd vanaf dat moment streng voorbereid op het toekomstig koningschap. Met haar moeder maakte ze reizen door binnen- en buitenland en bezocht vele musea. Altijd gingen haar schetsboeken en schilderspullen mee op reis. Ze schilderde in het Rhonedal, aan het Uddelermeer, bij de Noorse fjorden, op het strand bij Noordwijk en Langdale in Engeland.
In 1895 bracht ze met de regentes een onofficieel bezoek aan koningin Victoria: de oudste en de jongste koningin van Europa vonden elkaar in de kunst. Ook koningin Victoria had naast haar beslommeringen als staatshoofd levenslang afleiding gezocht in tekenen en schilderen en liet bij haar dood een kostelijk album na.
In 1898 op de dag voor de onvermijdelijke inhuldiging, zat Wilhelmina voor het venster van Paleis op de Dam en tekende aandachtig een politiepaard na.
Wat zou er van de prinses zijn geworden als haar wieg niet op Paleis Noordeinde had gestaan? Had ze een schildersbaret en penselen gekozen in plaats van kroon en scepter? Uit al haar werken en geschriften blijkt, dat ze de ziel had van een kunstenares maar ze miste voldoende scholing. Net als Vincent van Gogh noteerde ze in kleurrijke taal de emoties die haar tot het schilderen brachten:
'Terwijl ik dit schrijf gaan mijn gedachten naar de dampkring die prachtige wolken tovert boven de machtige rotsen van Scandinavië, omspoeld door hun diepe, stille wateren, en naar de wazige blauwe atmosfeer die over het Rhonedal hangt, of zie ik voor mijn geest de vriendelijke hellingen van de Harz, gehuld in hun luchtig blauw, langzaam bij het vallen van de avond overtogen met dat onbestemde geheimzinnige groen, waarachter het rijke kleurenspel van de ondergaande zon zich aftekent. Als ik in den vreemde kom, kan ik niet aanstonds het penseel opnemen. Eerst moet ik dat wat achter lijn en kleur stemming verscholen is, de ziel van dat stukje natuur, rustig tot mij laten spreken, opdat mijn werk behalve de kenmerkende trekken, getuigt van het diepere, het onzienlijke dat er in is opgesloten.'

In 1901 trouwde de koningin met prins Hendrik. Ze waren beiden jong en de bruid zo mooi en zichtbaar gelukkig, dat iedereen over een sprookjeshuwelijk sprak. Al gauw kwam de teleurstelling en daarna de wanhoop, die van Wilhelmina een ander mens maakte. Na vier miskramen werd in 1909 het lang verwachte koningskind geboren maar het huwelijk van de ouders was niet meer te redden. Wilhelmina ging helemaal op in het moederschap en liet haar dochtertje Juliana portretteren door de geliefde hofschilderes Thérèse Schwartze (1851-1918). Koningin Emma had haar in 1896 - als eerste vrouw - verheven tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Het betekende een aanmoediging voor andere schilderessen, die niet toegelaten werden tot de schildersacademie. Ongeacht hun talent.
Zo werd de Haagse Margaretha Roosenboom (1843-1896) de begaafde kleindochter van Andreas Schelfhout de toegang geweigerd, ook al exposeerde ze al op haar zestiende jaar in Pulchri studio en werden haar bloemstillevens tentoongesteld in o.m. Wenen, Chigago, Berlijn en Brussel. Hetzelfde lot onderging Coba Ritsema (1876-1961) een Amsterdamse joffer die zich, zoals van vrouwen verwacht werd, toelegde op het schilderen van bloemstillevens, interieurs en portretten. Om Coba te stimuleren vereerde Wilhelmina haar in 1918 met een Gouden Medaille voor haar oeuvre.
Hoewel de koningin tijdens Juliana's kinderjaren weinig tijd had om te schilderen, toonde ze belangstelling voor het werk van haar collega's zoals de schilderessen Margaretha Roosenboom, Lucie van Dam van Isselt, Suze Robertson, Sientje Mesdag en Maria Bilders, die allen bij de Haagse kunstenaarsvereniging Pulchri studio op het Lange Voorhout exposeerden. Wilhelmina werd zelf lid van de in 1847 opgerichte kunstenaarsvereniging, waarvan haar grootvader Willem II als beschermheer was opgetreden. Om onopvallend van de schilderijen en portefeuilles met tekeningen te kunnen genieten, kreeg Wilhelmina een eigen ingang aan de achterzijde van het gebouw. Pulchri (=door beoefening van het schone) heeft nog steeds werken van haar in bezit.

In september 1916 brachten Wilhelmina en Hendrik een niet officieel bezoek aan Vlieland.
De koningin wilde een bezoek brengen aan de Noorse zeeschilderes Betzy Akersloot-Berg (1850-1922), een leerlinge van Willem Mesdag, die al sinds 1887 lid was van Pulchri. Prins Hendrik kwam vaker op Vlieland (1908, 1919 en 1921) om er op jonge zeehonden te jagen en de zeevaartschool te bezoeken waarvan hij promotor was. Het koninklijk paar werd hartelijk ontvangen in het Tromp's huis waar Betzy sinds 1896 met haar man woonde. Ze had in haar achtertuin een hoog atelier gebouwd met uitzicht over de Waddenzee. Om bij stormachtig weer op het strand te kunnen schilderen, timmerde Betzy een kist met daarop een vlag. Gehuld in een geolied regenpak zat de grande dame van Vlieland daar haar meest geliefde onderwerp te schilderen: de zee. Ze had daarmee internationale bekendheid verworven.
Toen keizer Wilhelm II tijdens een expositie in Duitsland haar werk zag, bestelde hij zelfs een groot olieverfdoek van de walvisvangst. Betzy maakte een avontuurlijke reis op een walvisvaarder om alles vanaf het dek voor de keizer te kunnen tekenen en schilderen.
Behalve werken van Coba Ritsema, Sientje en Willem Mesdag, Anton Derkinderen en Jan Veth toonde Betzy de koningin haar eigen werken waar onder zichten op de Noorse fjorden.
Opvallend is het, dat Wilhelmina's schilderijen van Noorse fjorden - die meestal aan de wand van haar werkkamer op Het Loo te zien zijn - grote overeenkomst vertonen met het werk van haar Vlielandse collega.
Toen Wilhelmina het eiland had verlaten voltooide Betzy Akersloot een schilderij van haar aankomst op het eiland met in de haven het schip 'De Hydrogaaf'.

wilhelminavlieland

Ze liet in de pui van het Tromp's huis - waarin ooit Michiel de Ruyter en de andere zeeheld Maarten Tromp vergaderden - een steen metselen waarop het bezoek van Wilhelmina tot op de dag van vandaag staat vermeld. Naast deze gedenksteen herinneren drie andere aan de bezoeken van prins Hendrik, Juliana en Bernhard en Beatrix met haar familie.
Ook voor Wilhelmina werkte de herinneringen aan die dag op Vlieland lang na. Een jaar later kocht ze op het strand bij Scheveningen villa De Ruygenhoek om er in alle rust te kunnen schilderen. Ze tekende er de blonde duinen en zette met een fijne tekenpen de beweging van het helmgras neer.
De koningin nam de tijd voor schilderlessen bij Albert Roelofs (1877-1920) zoon van Willem Roelofs. Hij was het die Wilhemina leerde ruimte in haar werk te brengen. Bij zijn plotselinge dood in 1920 was ze zeer bedroefd. Haar nieuwe leermeester werd Willem van Konijnenburg (1868-1943), een man die middenin het artistieke leven stond. Hij had les gehad in Parijs en was bevriend met vernieuwende meesters als Jan Toorop, Thorn Prikker en Anton Derkinderen. Vernieuwingen waren aan de koningin niet besteed. Stromingen als Jugendstill, Art Nouveau en expressionisme gingen geheel aan haar voorbij. Ze behield haar traditionele stijl, die onder invloed van Van Konijnenburg vooral op compositorisch vlak sterk verbeterde.

In 1918 schilderde ze een aantal zeezichten, die in de vorm van ansichtkaarten werden uitgegeven. De opbrengst was bestemd voor de nabestaanden van de slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog. Ze had altijd geweigerd haar schilderijen te exposeren. Maar in 1939 maakte ze wat Indonesië betreft daarop een uitzondering: 'Met het tentoonstellen van deze verzameling schilderijen en schetsen in Nederlandsch-Indië, beoog ik een tweeledig doel. Het wil een zichtbaar teken van mijn medeleven zijn met zijn bewoners, waar ik, tot mijn leedwezen, slechts weinigen uit eigen aanschouwen ken,' verklaarde de vorstin. 'Het is tevens een poging mee te werken tot leniging van de nood van hen die door de economische wereldcrisis getroffen zijn. Tot dit denkbeeld ware ik wellicht in deze vorm niet gekomen indoen niet het beschikbaar stellen van mijn werk in het Moederland voor behoeftige kunstschilders mij had geleerd dat men anderen genoegen kan doen door zich in de kunst te geven. Onder de verse en verrassende indruk van de blijdschap, welke ik hierover mocht ondervinden, gingen mijn gedachten uit naar de bewoners van groter Nederland onder de keerkringen en bezield door de wens hun (..) hetzelfde genoegen te bereiden, besloot ik spontaan tot voorbereiding en uitzending van deze verzameling van mijn werk. Aanstonds toog ik aan de arbeid en tevens zocht en koos ik onderwerpen die in het bijzonder tot de aanschouwers in Indië zouden spreken.'
Waar de koningin geen kritiek op haar beleid kon velen, luisterde ze wel naar aanmerkingen op haar schilderijen. De schilder P. Haaxman (1854-1937) die bij het zien van Wilhelmina's landschapje durfde te vragen: 'Mevrouw, waarom staat die koe op drie poten?' schoot de koningin in de lach en zei: 'U hebt gelijk, hij zweeft!'

Toen prinses Juliana met Bernhard trouwde, zocht Wilhelmina, die in 1934 haar man had verloren, in spaarzame vrije uren op Het Loo troost in de schilderkunst:
'Ik begon om vijf uur 's morgens terwijl de vuurbol achter mij nauwelijks boven de horizon was opgerezen en zijn stralen slechts de hemel en de toppen der bomen en heel enkele stammen in rosen gloed zetten en het vroege morgenlicht de ontbottende bomen als een staalkaart van kleuren deed zien. Zo lijkt in dit opzicht herleven der natuur veel meer op haar afsterven dan menigeen vermoedt.'
Ze had een rijdend atelier laten ontwerpen - mooier dan de strandkist van Betzy Akersloot - dat haar in staat stelde in de natuur onbespied te werken. De wagen werd meestal door een paleisauto naar het geschikte punt gereden. Dan kwam Wilhelmina in actie: ze klapte haar ezel uit, zocht verf en begon.
Steeds vaker kwam haar kunstenaarsbloed in opstand tegen het drukke leven als vorstin. In 1938 gaf ze al te kennen dat ze wilde aftreden. Maar Juliana en Bernhard protesteerden heftig: prinses Beatrix was net geboren en al gauw kondigde Irene zich aan. Juliana had nu geen tijd om haar moeder op te volgen.

Zo ging Wilhelmina de zwaarste periode van haar bewind in: de oorlogsjaren. In 1940 zocht de koningin in Engeland asiel en betrok een pand nabij Buckingham Palace op Eaton Square. Ze heeft daar veel geschilderd. Ooit sprak ze er tijdens een banket over met Winston Chuchill, zelf amateur schilder. Hij luisterde een tijd zwijgend naar Wilhelmina's bevlogen relaas en zijn antwoord kwam als een kanonschot over tafel:'Painting a picture is like a battle!'
De echtgenote van Churchill kon hem postuum dankbaar zijn voor die persoonlijke artistieke strijd. Toen de weduwe Clemetine Churchill in 1977 op 91-jarige leeftijd in geldnood verkeerde, liet ze vijf schilderijen van haar man veilen hetgeen haar 100.000 pond opleverde. Met dan kapitaal kon ze haar flat en verpleegster betalen.

Na de oorlog was Wilhelmina zichtbaar moe en verouderd. In 1948 deed ze na vijftig regeringsjaren afstand van de troon. Tijdens de inhuldiging van haar dochter zat ze aan zee op De Ruygenhoek. Op Het Loo schreef ze de nationale - en internationale bestseller 'Eenzaam maar niet alleen' en maakte vele schilderijen. Weer was ze alleen met het ruisen van de bossen, de muziek van haar kinderjaren. Ze schilderde kale takken, de eerste lenteblaadjes, de volle zomergroene eiken en het goud van de beuken in het najaar. Steeds religieuzer werd haar benadering:
'Mijn kunst is voor mij een stuk religie. Uren kan ik in Gods schepping doorbrengen en haar in mij opnemen en op mij laten inwerken, teneinde haar aard en karakter te begrijpen. Daarna neem ik tekenstift en penseel ter hand om haar zo weer te geven als haar Schepper haar heeft gemaakt.'
Toen kwam voor Wilhelmina het laatste seizoen: ze stierf in november 1962. De bomen op Het Loo hadden hun laatste blad laten vallen.

Wilhelmina liet vele tientallen schilderijen na. Ze sieren de wanden van Paleis Soestdijk en paleis Het Loo. Een groot schilderij van een machtige, solitaire boom hangt in de werkkamer van haar kleindochter prinses Irene. Ze put er dagelijks inspiratie uit. Ook Irene heeft schilderlessen genomen en een bescheiden oeuvre opgebouwd. En net als haar grootmoeder zoekt zij in het contact met bomen een antwoord op vele levensvragen.

Aan een tentoonstelling van Wilhelmina's werk valt niet te denken. Al vroeg bepaalde ze in haar testament dat haar schilderijen niet geëxposeerd mogen worden. Een enkele keer komt een schilderij, dat ze aan een vriend of kennis schonk, via vererving op de veiling. Op 2 september 1998 bracht Christie's een gezicht op Het Oude Loo van de hand van de toen 48-jarige Wilhelmina op de veiling. Het bracht F 64.000 op.

Copyright Thera Coppens

Verschenen in: Vorsten, oktober 2002